top of page

Kroost.

 

De langste dagen was ik hier, als een vos
slim en ernstig in het gras. Ik ving
kleine wespen, hield ze als mijn vader
onder glas. Soms dacht ik aan de kinderen
die we hadden kunnen krijgen, bastaards
nooit verwerkt, glippend door de spijlen.
Ik liet de kansen krimpen, wilde enkel
liefde maken, hing jouw lichaam aan de wilgen
sloop 's nachts over de daken. Ik wachtte tot de herfst,
tot het te donker was om hier te blijven, gaf je
een glas, een tand, scherp en hoekig
als de vouwen in mijn laken. Soms dacht ik aan de kinderen
glijdend in boten over water, wiegend
tot ze uit mijn zicht verdwenen.

 

*

 

Dit gedicht verscheen online bij De Revisor

bottom of page