top of page

Huis aan het eind van de wereld.

De vruchten laat ik liggen, ik wil ze niet

ik hoef niet meer te groeien. Ik ben twintig

dit is hoe het blijft: mijn haren warrig, plukken plakken

aan mijn huid. De kleur is amper te herkennen;

iets van peper, iets van verrot hout,

mijn moeder noemt het modder.

 

Het is nog altijd even ver. De stappen stil

tussen winter en de lente. Er kleeft een krokus

aan mijn zool – de eerste van het jaar – ik hoor alles

kraken, onder me, het knisperend vuur. Elke nacht

rijs ik opnieuw. Ik wandel door de wouden,

ik kerf mijn naam in elke boom.  

 

*

 

Dit gedicht maakt deel uit van de reeks De anatomie van een zelfmoord die in zijn

geheel in Tirade verscheen.

bottom of page