Milou Voskuilen
De vuist.
Ik zie Sebas voor hij mij ziet. Hij is weinig veranderd, al is hij zichtbaar ouder geworden. Zijn oogleden hangen als kleine dakjes over zijn ogen en zijn slapen zijn al iets grijzend. Toch herken ik hem meteen. De manier waarop hij zijn fiets afstapt, zijn lange been dat soepel over het zadel zwiept. Ik denk aan zijn penis, slapend in zijn jeans. De eerste erectie die ik ooit zag.
‘Nina.’ Hij lijkt geschrokken, maar herpakt zich. ‘Hoe gaat het met je? Je ziet er goed uit.’
Ik kus zijn wang. ‘Het gaat goed. Met jou?’
‘Ik ben getrouwd.’ Hij laat zijn hand zien als bewijs. Een smalle, gouden ring prijkt aan zijn knokige vinger.
De vinger die hij in mij stak, de avond dat we naar de verbranding van de kerstbomen keken. Het grote vuur op het veld waar ieder jaar kermis werd gehouden. Het had onheilspellend gevoeld; al die brandende kerstboomkarkassen. Later die avond had Sebas me gezoend en zijn vinger in me gestoken. ‘Dat is het vervelende van seks’, dacht ik. ‘Dat er iets in je lichaam komt wat niet van jou is.’
Ik kijk naar de ring. Sebas bloost. ‘We hebben net ons eerste jubileum gevierd. Op Texel.’
‘Komt ze uit het dorp?’
‘Renate. De jongste zus van Jurre. Ze is jonger dan jij, ik denk niet dat je haar kent.’
‘Ooit vond je mij te jong, weet je dat nog? Je wilde wachten tot ik achttien was, je voelde je pervers.’
Er glijdt een glimlach over zijn gezicht. ‘Ja, natuurlijk weet ik dat nog. Maar zelfbeheersing is nooit mijn sterkste kant geweest.’ Zijn vingers gaan aarzelend over zijn stuur. ‘Ik heb je boek gelezen,’ zegt hij dan.
Ik antwoord niet. Ik ben opgehouden met het stellen van vragen als mensen mij vertellen dat ze mijn boek hebben gelezen. Het is te ongemakkelijk.
‘Het was raar om in jouw hoofd te zitten,’ zegt Sebas. ‘Het maakte me verdrietig.’
‘Het is fictie.’
‘Ja, dat weet ik wel, maar iets ervan moet waar zijn. Anders schrijf je het niet op. Er zit een soort van waarheid in. Het komt uit jóu.’ Hij zwijgt even. ‘Terwijl ik las bleef ik maar denken
“Wow, die moet boos zijn” Alsof je een vuist aan het ballen was en elk moment uit kon halen.’
Ik houd er niet van anderen gerust te stellen, maar zeg: ‘Het is maar een verhaal.’
We passeren de vijver waar we ooit een snikhete zomer met vrienden in sprongen. Het water is donker nu. Bedolven onder een dikke laag kroost.
Zijn appartement is hetzelfde, maar alles is anders. De meubels zijn vervangen of verplaatst. De grote poster van Lost in Translation (Scarlett Johansson's billen in de doorschijnende roze onderbroek) is vervangen door twee grote foto's op canvas. Een afdruk van een lotusbloem. Sebas en een blonde vrouw voor een zonsondergang.
De platenspeler is weg. Op de salontafel staat een dienblad met grijze stompkaarsen en gekleurde steentjes.
Ik ga op de bank zitten. ‘Waar is Renate?’
‘Op haar werk. Ze is juf. Op de basisschool waar ik als kind heb gezeten. Ze geeft les aan groep vier.’ Hij glimlacht en zwijgt dan even. ‘Sorry. Is dit raar voor je?’
‘We zijn tien jaar uit elkaar, ik denk dat ik wel over onze breuk heen ben.’
Hij bloost. ‘Zo bedoel ik het niet. Ik dacht gewoon, nou ja. We hebben nooit meer gepraat. Officieel is het niet eens uitgegaan.’
‘Nee, dat is waar. Je kwam me gewoon niet meer opzoeken.’
Hij kleurt nog roder. Ik kijk naar zijn hand. De trouwring glimt.
Ik herinner me scherp hoe hij me kuste. Hoe hij smaakte naar bier en iets anders, naar mannelijkheid dacht ik toen. Ik herinner me hoe zijn tong naar binnen was geglipt en tegen mijn tanden aandrukte. ‘Je moet je mond open doen,’ fluisterde hij schor. Ik had al eerder gezoend, maar voelde me ineens versteend en onervaren.
‘We hoeven het hier niet over te hebben,’ zeg ik. ‘Het is lang geleden.’
Ik hoor de bovenburen rommelen. Voetstappen boven mijn hoofd.
‘Denk je dat het anders had kunnen lopen tussen ons?’ vraagt Sebas. ‘Als je niet ziek was geworden? Denk je dat we dan nog samen waren geweest?’
Ik zwijg even. Ik weet niet hoe ik dit soort vragen moet beantwoorden. Hij legt een hand op mijn schouder en geeft mij een zacht kneepje.
‘Je was ineens ziek,’ zegt hij dan. ‘Je was gezond en toen werd je ziek. Zonder duidelijke aanleiding, zonder diagnose. Ik wist niet wat ik tegen anderen moest zeggen, niemand begreep het.’ Tot mijn verbazing slaat hij zijn hand voor zijn gezicht en begint te huilen. Zijn zachte snikken gaan langzaam over in diepe, overdreven uithalen. Hij klinkt als een overstuur kind.
Ik blijf roerloos zitten en wacht tot het over is. Ik denk aan de kerstbomen, de geur van verrot hout en vuur. De snikhete zomer vol seks en genot. Het jaar erna, de ziekenhuisbezoeken en vage verhalen. ‘Misschien moet je er maar mee leren leven,’ zei een arts.
Later hadden ze de autoantistoffen gevonden. En nog veel later zou ik genezen.
Sebas snikt. Een droge, holle snik; als een naschok. Hij buigt naar voren en drukt zijn lippen tegen de mijne. Ik houd me stil. Proef het zout van zijn tranen. Bal mijn hand tot een vuist.
*
Dit verhaal verscheen online bij Tijdschrift Ei